Een gletsjer is een ijsmassa die gevormd wordt op land en dik en groot genoeg is om bergafwaarts te stromen.
Gletsjers, inclusief de Antarctische en Groenlandse ijskap, bedekken circa 15 miljoen km² aardoppervlak en bevatten 29 miljoen km³ ijs, ongeveer 87% van alle zoetwater op aarde.
Gletsjers oefenen door hun enorme gewicht en sterke slijpende werking grote invloed op het land eronder uit. Een gletsjerdal heeft een U-vormige doorsnede, in tegenstelling tot een rivierdal dat meer V-vormig is.
Ontstaan
Waar in de winter meer sneeuw valt dan er afsmelt in de zomer zal deze zich opstapelen. Een gletsjer wordt gevormd wanneer dikke sneeuwlagen door hun eigen gewicht aan de onderkant tot ijs worden verdicht. Dat gaat in fasen.
Sneeuw wordt eerst omgezet tot firn , een korrelige ijsmassa die gevormd wordt doordat sneeuwkristallen onder de toenemende druk van de bovenliggende lagen van vorm veranderen en zich herordenen. Onder invloed van sijpelend smeltwater kan dit proces sneller plaatsvinden.
Later, en dus dieper in de gletsjer, vormt firn door de toenemende druk wit gletsjerijs. Tenslotte wordt het verdicht tot blauw gletsjerijs. Het ijs wordt door de enorme druk plastisch en kan onder invloed van de zwaartekracht langzaam bergafwaarts gaan stromen.
Klimatologische voorwaarden voor het ontstaan van gletsjers zijn voldoende neerslag en voldoende lage temperaturen. Deze omstandigheden doen zich voor in hooggebergten en in de poolgebieden.
Aan het eind van de gletsjer vindt afsmelting plaats. Het smeltwater, ook wel gletsjermelk genoemd, stroomt hier uit de gletsjerpoort en vormt een riviertje.
Soorten gletsjers
Onderverdeling op basis van vorm en grootte
Gletsjers kunnen worden getypeerd aan de hand van hun vorm en grootte.
Een cirquegletsjer is een kleine gletsjer (0,1 – 4 km²) die wordt aangetroffen in cirques, bijna cirkelvormige uitsparingen in een berg. Een voorbeeld van een Europese cirquegletsjer is de Glacier de Saint Sorlin in de Franse Alpen.
De meest karakteristieke gletsjer is de valleigletsjer. Deze verzamelt doorgaans zijn massa in een gletsjerbekken tussen bergen, waarna het een dal in stroomt. Bekende Europese valleigletsjers zijn de Aletschgletsjer in Zwitserland, de Pasterzegletsjer in Oostenrijk, Mer de Glace in Chamonix in Frankrijk en de Jostedalsbreen in Noorwegen.
Een piedmontgletsjer is een valleigletsjer die uitstroomt op een laagvlakte, en daardoor ‘uitwaaiert’ in een cirkelvorm. In Europa zijn geen piedmontgletsjers maar wel op Groenland en in Alaska (de Malaspinagletsjer).
IJskappen zijn de grootste gletsjers op aarde. In het Engels wordt onderscheid gemaakt tussen ice cap met een grootte tot 50.000 km², en ice sheet met een grootte van meer dan 50.000 km². In het Nederlands bestaat dit onderscheid niet. Op aarde zijn op dit ogenblik twee ijskappen groter dan 50.000 km²: de ijskap op Groenland, die circa 9% van al het ijs op aarde bevat, en de Antarctische ijskap, waar 90% van het ijs op aarde is opgeslagen. Deze ijskappen zijn op sommige plaatsen tot circa 4000 meter dik. In het Nederlands taalgebruik wordt gesproken van de poolkappen, waarmee de Antarctische ijskap en het meerjarige zeeijs rond de Noordpool wordt bedoeld. De laatstgenoemde is volgens de definitie echter geen ijskap.
Een gletsjer die in een fjord of zee stroomt kan gaan drijven. Het drijvende deel noemen we een ijsplaat of ijsplateau. IJs van een ijsplaat komt altijd van een gletsjer, in tegenstelling tot zeeijs: dat wordt gevormd door bevriezing van zee- of oceaanwater. IJsplaten zijn enkele honderden meters dik; zeeijs, zoals waarmee het gebied rond de Noordpool is bedekt, slechts enkele meters. De grootste ijsplaten ter wereld vind je in Antarctica: het Ross-ijsplateau (487.000 km²) en het Filchner-Ronne-ijsplateau (430.000 km²).
Gletsjers die wel in water eindigen maar niet drijven heten kalvende gletsjers, genoemd naar het proces waarbij stukken ijs afkalven en door het water worden afgevoerd. Afgebroken stukken ijs van kalvende gletsjers, maar ook van ijsplaten, noemen we ijsbergen. Deze bevinden zich voor ongeveer 90% onder water. IJsbergen zijn dus altijd afkomstig van gletsjers, wederom in tegenstelling tot zeeijs of pakijs. Het afbreken van ijs is een natuurlijke proces in het massatransport van een gletsjer, en niet noodzakelijkerwijs een teken van klimaatverandering of versnelde afsmelting. Een zeer bekende kalvende gletsjer is de Perito Morenogletsjer in Argentinië, maar ook de Breiðamerkurjökull op IJsland.
Onderverdeling op basis van thermische eigenschappen
Een andere manier om gletsjers te classificeren is door te kijken naar de temperatuur van het ijs. In een koude gletsjer (Engels: cold glacier) is het ijs kouder dan 0 graden Celsius. Een warme gletsjer (Engels: temperate glacier) bestaat echter uit ijs dat van boven tot onder op het smeltpunt ligt (circa 0°C, afhankelijk van de heersende druk). Dat zelfs in de winter het ijs op het smeltpunt ligt komt door de grote hoeveelheid energie die wordt vrijgelaten als doorsijpelend smeltwater in de gletsjer herbevriest. Tot slot zijn er de polythermische gletsjers, waar het ijs vanaf een zekere diepte op het smeltpunt ligt. Deze gletsjers vind je voornamelijk in Alaska en bijvoorbeeld op Spitsbergen.
Gletsjers en geologie
Door de efficiënte manier waarop gletsjers de ondergrond uitslijpen, hebben gletsjers een grote invloed op het landschap. De Noorse fjorden bijvoorbeeld zijn uitgeslepen door grote gletsjers die daar gedurende de ijstijden stroomden. Het Noorse landschap is nog steeds langzaam aan het terugveren van het gewicht van de ijskap die er in de ijstijd op lag, en wel met enige tientallen cm per eeuw.
Het uitgeslepen rotsmateriaal wordt door de gletsjer meegevoerd en vormt aan de randen en aan het uiteinde van de gletsjer zogenaamde morenen. Puin dat over het oppervlak van de gletsjer wordt meegevoerd in langgerekte strepen noemt men een tussenmorene.
Ook in Nederland zijn vele gletsjerresten te vinden die uit de ijstijden stammen, bv. de stuwwallen van de Veluwe, de Hondsrug en de Drentse zwerfstenen.
Gletsjers en klimaat
Lengte en omvang
Doordat de lengte en omvang van een gletsjer bepaald wordt door het plaatselijke klimaat (temperatuur en neerslag), en omdat een gletsjer voornamelijk reageert op langdurige klimaatveranderingen, is de lengte en het volume van een gletsjer een goede en robuuste graadmeter voor veranderingen in het lokale klimaat. In Europa trekken sinds 1850 vrijwel alle gletsjers zich terug, na het einde van de Kleine IJstijd. Het feit dat op dit ogenblik veruit de meeste gletsjers overal op aarde kleiner worden geeft aan dat wereldwijd de gemiddelde temperatuur aan het oppervlak stijgt.
Grote ijsmassa’s, zoals de Antarctische en Groenlandse ijskappen, reageren veel trager op klimaatveranderingen dan kleine gletsjers. Veranderingen in hun omvang kunnen ook nog voor een deel ‘naweeën’ zijn van de laatste ijstijd, zo’n 10.000 jaar geleden. Recent wetenschappelijk onderzoek aan de Groenlandse ijskap lijkt echter te suggereren dat de temperatuurstijgingen van de laatste 50 jaar het ijs aan de randen versneld kan doen afsmelten en sneller doen stromen.
IJskernen
Op grote ijskappen stapelen zich jaar na jaar lagen sneeuw op die verdichten tot ijs. Door een lange verticale kolom ijs uit een ijskap te boren kunnen deze jaarlagen bestudeerd worden. Zo’n kolom ijs noemen we een ijskern. De chemische en isotopische samenstelling van het ijs, maar ook van de lucht die is ingevangen in kleine bubbeltjes in het ijs, kunnen iets zeggen over de samenstelling van de atmosfeer in het verleden, en dus iets over het klimaat. De langste klimaatreeksen die afgeleid zijn uit ijskernen zijn zo’n 800.000 jaar lang en geboord op Antarctica.
Gletsjers als diepvries
In gletsjers worden wel eens lichamen aangetroffen van mensen die enige tientallen jaren eerder hoog in de bergen verongelukt zijn en uiteindelijk aan de onderkant door de gletsjer worden ‘uitgespuwd’. (Een bekende ijsmummie is Ötzi, die aan de Italiaanse kant van de grens tussen Italië en Oostenrijk gevonden is. Ötzi lag echter niet in een bewegende gletsjer, maar op een plaats met permanente ijsbedekking. Het heeft dan ook lang geduurd (zo’n 5000 jaar) voor hij ontdekt werd.
Bekende gletsjers
- Briksdalsbreen zijarm van de Jostedalsbreen
- Mer de Glace in ChamonixJostedalsbreen in Noorwegen
- Aletschgletsjer in Zwitserland
- Rhônegletsjer in Zwitserland
- Mer de Glace in Chamonix in Frankrijk
- Pasterze-gletsjer van de Großglockner in Oostenrijk
- Vatnajökull op IJsland