Ski Mountaineering (ook wel ski-alpinisme genoemd) is een skisport die het beklimmen en skiën van besneeuwde bergen omvat, op zowel recreatief als competitief niveau. Er wordt geen gebruik wordt gemaakt van skiliften. De ski’s worden voorzien van stijgvellen, waardoor tegen een berg opgelopen kan worden. De skibinding kan los aan de achterkant en scharnieren aan de voorkant waardoor een soort langlaufbeweging kan worden gemaakt. Het naar beneden skiën gaat net als normaal skiën. De stijgvellen worden verwijderd en de achterkant van de skibinding wordt weer vastgezet.
Het is gebruikelijk op deze manier alpinetochten van een aantal dagen te maken. Vaak wordt er geslapen in een Berghut, een tent, of een bivak in de vorm van een sneeuwhol
Omdat men zich bij toerskiën buiten de gezekerde (ski)pisten bevindt, is het gevaar voor lawines en afgronden groot.
Het grootste deel van de beklimming gebeurt op tourski’s, gebruikmakend van stijgvellen. Beklimmingen over gletsjers en moeilijke beklimmingen kunnen het gebruik van touw, stijgijzers en ijsbijlen noodzakelijk maken. Bij zeer steile passages worden de ski’s op de rugzak bevestigd en wordt er te voet verder gegaan.
De afdalingen gebeuren op tourski’s. Afhankelijk van de moeilijkheidsgraad van een afdaling kunnen hindernissen, zoals een rotsbarrière van 50 meter hoog, een continue afdaling onmogelijk maken. Deze hindernissen worden afgeklommen, met de ski’s op de rugzak bevestigd, of er wordt een touw uit de rugzak gehaald om hiermee af te dalen.
Ski-mountaineering vindt plaats in Alpine terrein waar ook alpine gevaren op de loer liggen zoals: afgronden, Lawines, gletsjerspleten, steen en ijsslag en natuurlijk het verdwalen en het onvoorspelbare weer.
Het idee achter Ski Mountaineering is, door tourski’s te gebruiken bij beklimmingen en afdalingen, de algemene gebergte-ervaring te verhogen. Dit vanwege de verhoogde snelheid en efficiëntie (dan te voet).
Deze discipline wordt ook op competitief niveau beoefend. Een wedstrijd bestaat uit een parcours in het hooggebergte, dat op voorhand wordt uitgestippeld en vaak de nodige technische moeilijkheden bevat, zo snel mogelijk af te leggen. Bij een wedstrijd worden gemiddeld tussen de 1800 en 2000 positieve hoogtemeters beklommen. Dit komt overeen met ongeveer zes maal de hoogte van de Eiffeltoren.